Meisjes floreren door studiehuis

Robin Gerrits − 23/02/11, 00:00
Amsterdam -Het werd al een tijdje vermoed, maar onderzoek van het Maastrichtse Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) toont het nog eens duidelijk aan: het onderwijs is meer toegesneden op meisjes dan op jongens.

Voor het basisonderwijs bestonden al lange tijd zorgen over de sterke oververtegenwoordiging van juffen in de klassen, maar nu blijkt dat ook het voortgezet onderwijs vooral de meisjes laat floreren. Een onderwijsvernieuwing als het studiehuis, een onderdeel van de bovenbouw op havo en vwo, heeft die voorsprong alleen maar versterkt.

Dit beeld komt naar voren in het rapport Schoolsucces van jongens en meisjes in het havo en vwo: waarom meisjes het beter doen, dat gisteren werd gepresenteerd.

Volgens de onderzoekers van het ROA, een instituut van de Maastrichtse universiteit, is de aandacht in de tweede fase voor zelfwerkzaamheid, studeren in groepjes, zelfstandig informatie verzamelen en taken plannen bepaald niet slecht; het zijn precies de vaardigheden die van pas komen bij vervolgopleidingen aan de universiteit of hogeschool. Maar het zijn juist ook de vaardigheden waarover meisjes in het algemeen eerder en meer beschikken dan jongens. ‘Meisjes bezitten de competenties die bij het activerend leren horen sowieso al meer dan jongens’, zegt Christoph Meng van het ROA. ‘Maar na de bovenbouw zijn de verschillen nog veel groter. Ze lopen echt bij de jongens weg.’

Daar staat tegenover dat de vereiste vaardigheden die bij jongens sneller en sterker zijn ontwikkeld, zoals rekenen en analytisch vermogen, de laatste tien, vijftien jaar juist minder gewicht hebben gekregen in het voortgezet onderwijs. ‘Hierdoor zie je dat de verhouding in het schoolsucces nu precies het tegenovergestelde is van de verhouding begin jaren zeventig, toen in het voordeel van jongens’, zegt Meng.

Eigenlijk is de tweede fase en daarbinnen met vooral het studiehuis, al sinds de invoering in 1998 voorwerp geweest van felle discussie. De onderwijsvernieuwing werd in 1998 voor bovenbouw van havo en vwo ingevoerd, na kritiek vanuit het hoger onderwijs over het ontbreken van allerlei vaardigheden bij de nieuwe studenten. In de eerste jaren na 1998 luidde de kritiek dat de belasting voor leerlingen en docenten veel te zwaar werd door alle werkstukken die voor tal van vakken moesten worden gemaakt. Later luidde de klacht dat er onvoldoende ruimte overbleef voor klassikale overdracht van vakkennis.

‘Het is steeds het zoeken van de juiste balans’, zegt Meng. ‘We moeten zeker niet terug naar alleen maar klassikaal onderwijs, met een actieve rol van de docent en een passieve voor de leerling. Maar ik ben ervan overtuigd dat voor het niveau dat aan het eind van havo en vwo verwacht mag worden, ook een stevige basis van kennis op het gebied van rekenen en taal belangrijk is.’


Leave a Reply