vwo-competentieprofiel

(van Radboud Universiteit Nijmegen) 

Vwo-competentieprofiel: (weten), kunnen, willen en zijn

Radboud Universiteit Nijmegen heeft een vwo-competentieprofiel ontwikkeld waarin zij het ‘kunnen’ (hier beperkt tot generieke vaardigheden), het ‘willen’ en het ‘zijn’ hebben uitgewerkt (van Hout, 2005). Voor het ‘weten’ (kennis en inzicht) verwijzen zij naar de eindtermen.

De beginnende wo-student is mede op basis van zijn vwo-opleiding qua vaardigheden in staat om …

1.    Studievaardigheden

–          zich volgens een planmatige aanpak en op een actieve manier literatuur (vaak Engelstalig) van behoorlijk omvang eigen te maken;

–          op een actieve wijze deel te nemen aan hoorcolleges, werkgroepen, practica en ander onderwijsvormen en zich de daarin aangereikte dan wel besproken stof zelfstandig eigen te maken;

–          te reflecteren op zijn manier van studeren.

2.    Informatievaardigheden

–          zelfstandig relevante (wetenschappelijke) bronnen te verzamelen, te selecteren, te verwerken en te analyseren. Ten behoeve van een opgedragen dan wel zelf gekozen onderzoeksthema.

3.    Onderzoeksvaardigheden

–          zich gedegen te oriënteren op een onderzoeksopdracht;

–          (eenvoudige) onderzoeksvragen dan wel hypotheses te formuleren;

–          een onderzoeksplan op te stellen en dit (onder begeleiding) uit te voeren;

–          -gegeven de onderzoeksvraag- relevante bronnen te verzamelen (zie ook bij 2.);

–          de verzamelde bronnen te selecteren, te ordenen, te bewerken en te analyseren (zie ook bij 2.);

–          -gegeven de analyse van bronnen- verantwoorde conclusies te trekken en daarmee antwoord te geven op de onderzoeksvraag;

–          goed gestructureerd, goed beargumenteerd en goed geformuleerd te rapporteren over het gedane onderzoek, zowel schriftelijk als mondeling (zie ook bij 5.);

–          te reflecteren over het verricht onderzoek en de gemaakte rapportage (product en proces).

4.    Samenwerkingsvaardigheden

–          goed te kunnen samenwerken in groepsverband aan een studie- dan wel onderzoeksopdracht;

–          in de groep initiatief te nemen;

–          actief te luisteren naar de inbreng van groepsgenoten;

–          gestructureerd te overleggen met groepsgenoten;

–          open te staan voor feedback van groepsgenoten;

–          feedback te geven aan groepsgenoten

–          zich medeverantwoordelijk te voelen voor een maximale ‘opbrengst’ van het groepsproces.

5.    Communicatieve vaardigheden

–          goed te kunnen luisteren en lezen (receptieve communicatieve vaardigheden). ‘Goed’ wil hier zeggen: kunnen onderscheiden van hoofd- en bijzaken, beheersen van verschillende luister- en leesstrategieën (globaal, intensief en kritisch) (zie ook bij 1. en 2.)

–          zich naar docenten en medestudenten schriftelijk en mondeling goed uit te drukken (productieve communicatieve vaardigheden). ‘Goed’ wil zeggen: goed beargumenteerd, goed gestructureerd, goed geformuleerd en darbij gebruik makend van moderne hulpmiddelen (zie ook bij 3.);

–          op een gestructureerde, efficiënte wijze te overleggen, te vergaderen (interactieve communicatieve vaardigheden) (zie ook bij 4.);

6.    Reflectievaardigheden

–          steeds kritisch te kijken naar zijn intrinsieke en extrinsieke motivatie, zijn wijze van studeren, zijn studieresultaten. Dat legt de basis voor een realistisch zelfbeeld wat betreft zijn capaciteiten, zijn eigen grenzen, zijn leerdoelen, zijn ambities. Daarmee gewapend is hij een volwassen gesprekspartner voor medewerkers (mentoren of tutoren, studieadviseurs, studentendecanen) die in zijn opleiding een begeleidingstaak hebben. (zie ook bij 1.).

Bij het ‘willen’ gaat het om de benodigde motivatie, over wat de vwo’er die de overstap maakt naar de universiteit beweegt, wat zijn drijfveren zijn.

De beginnende wo-student …

–          weet wat hij wil en heeft daarom een goed beredeneerde studiekeuze gemaakt;

–          is -vooral intrinsiek- goed gemotiveerd;

–          is bereid de benodigde tijd en energie in zijn studie te steken.

Bij het ‘zijn’ gaat het om de persoonsgebonden kenmerken van een beginnende wo-student.

De beginnende wo-student …

–          beschikt over het cognitieve talent dat nodig is voor een succesvolle wo-studie;

–          heeft een realistisch zelfbeeld;

–          heeft een brede interesse;

–          is nieuwsgierig en gedreven, heeft een grondhouding van ‘iets perse willen weten’;

–          ziet complexe vraagstukken als een uitdaging;

–          heeft een gedegen theoretische interesse;

–          beschikt over het nodige doorzettingsvermogen, kan teleurstellingen overwinnen;

–          staat open voor nieuwe inzichten, heeft bij veel dingen een ‘gezonde twijfel’.